zoel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zoel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘lauw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1576 [1]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen zoelzoelerzoelst
verbogen zoelezoelerezoelste
partitief zoelszoelers-

Bijvoeglijk naamwoord

zoel

  1. aangenaam warm
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
zoelen

zoel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoelen
    • Ik zoel. 
  2. gebiedende wijs van zoelen
    • Zoel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoelen
    • Zoel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord zoel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
32 %van de Nederlanders;
17 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.