viva

Spaans

Werkwoord

vervoeging van
vivar

viva

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van vivar
  1. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van vivar
vervoeging van
vivir

viva

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van vivir
  1. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van vivir
  1. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van vivir
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.