vitaal
Nederlands
Woordafbreking
- vi·taal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘levenskrachtig’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | vitaal | vitaler | vitaalst |
verbogen | vitale | vitalere | vitaalste |
partitief | vitaals | vitalers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
vitaal
- vol levenskracht
- Hij is een vitale ouwe baas.
- van levensbelang
- Het behoud van dat steunpunt was van vitaal belang voor de oorlogsvoering.
Gangbaarheid
- Het woord vitaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vitaal' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.