troebel
Nederlands
Woordafbreking
- troe·bel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onzuiver’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1521 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | troebel | troebeler | troebelst |
verbogen | troebele | troebelere | troebelste |
partitief | troebels | troebelers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
troebel
- niet helder, niet duidelijk, niet zuiver (ook in overdrachtelijke betekenis van oneerlijk)
- Hij had een troebele blik in zijn ogen na het drinken van te veel alcohol.
Gangbaarheid
- Het woord troebel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'troebel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.