treuzel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • treu·zel

Werkwoord

vervoeging van
treuzelen

treuzel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van treuzelen
    • Ik treuzel. 
  2. gebiedende wijs van treuzelen
    • Treuzel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van treuzelen
    • Treuzel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord treuzel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.