treuzel
Nederlands
Woordafbreking
- treu·zel
Werkwoord
vervoeging van |
---|
treuzelen |
treuzel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van treuzelen
- Ik treuzel.
- gebiedende wijs van treuzelen
- Treuzel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van treuzelen
- Treuzel je?
Gangbaarheid
- Het woord treuzel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'treuzel' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.