swipen

• Geluid:  swipen    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈswɑjpə(n) /

• swi·pen

• van Engels  swipe ww 

swipen

1. inergatief met een vinger over het aanraakscherm bewegen om een smartphone of tablet te bedienen

1. • Maar de realiteit van alledag gebiedt te erkennen dat kinderen tegenwoordig eerst leren swipen en dan pas lopen. [1]

2. overgankelijk op een smartphone of ipad uitkiezen door met een vinger over het aanraakscherm bewegen

1. • Als je een uitzending wil swipen die zowel live wordt uitgezonden als beschikbaar is in Terugkijk TV en/of die je aan het opnemen bent, dan kiest de Yelo Play-app wat er geswipet wordt. [2]

2. inergatief een pasje met een magnetisch afleesbare strip door een apparaat halen dat die strip kan aflezen

1. • In den beginne was er het pinnen. Daarna werd het chippen en nu is het dippen (in plaats van swipen met de magneetstrip op je bankpas). [3]

• Het woord swipen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.