sprenkel
Nederlands
Woordafbreking
- spren·kel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘spat’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
Werkwoord
vervoeging van |
---|
sprenkelen |
sprenkel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sprenkelen
- Ik sprenkel.
- gebiedende wijs van sprenkelen
- Sprenkel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sprenkelen
- Sprenkel je?
Gangbaarheid
- Het woord sprenkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'sprenkel' herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.