sprenkel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spren·kel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘spat’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]

Werkwoord

vervoeging van
sprenkelen

sprenkel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sprenkelen
    • Ik sprenkel. 
  2. gebiedende wijs van sprenkelen
    • Sprenkel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sprenkelen
    • Sprenkel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord sprenkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
87 %van de Nederlanders;
86 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.