snauwen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • snau·wen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bits spreken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
snauwen
snauwde
gesnauwd
zwak -d volledig

Werkwoord

snauwen

  1. iemand op geïrriteerde toon kortaf toespreken
    • De boze leraar snauwde tegen de leerlingen die alweer hun huiswerk niet hadden gemaakt. 

Gangbaarheid

  • Het woord snauwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.