sliep
Nederlands
Woordafbreking
- sliep
Werkwoord
vervoeging van |
---|
slapen |
sliep
- enkelvoud verleden tijd van slapen
- Ik sliep.
- Jij sliep.
- Hij, zij, het sliep.
- Ik sliep.
vervoeging van |
---|
sliepen |
sliep
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sliepen
- Ik sliep.
- gebiedende wijs van sliepen
- Sliep!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sliepen
- Sliep je?
Gangbaarheid
- Het woord sliep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'sliep' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.