schutteren
Nederlands
Woordafbreking
- schut·te·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schutteren |
schutterde |
geschutterd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
schutteren
- inergatief knoeien, aanrommelen, onbeholpen te werk gaan
- Hij schutterde nog een beetje verder todat de jury er een einde aan maakte.
Gangbaarheid
- Het woord schutteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schutteren' herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
59 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.