schreeuwend
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: schreeuwend (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈsrɪːwənt/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈsxrewənt/
Woordafbreking
- schreeu·wend
Deelwoord
deelwoord | ||
---|---|---|
onverbogen | schreeuwend | |
verbogen | schreeuwende | |
vervoeging van | ||
schreeuwen |
schreeuwend onvoltooid deelwoord van schreeuwen
- bijwoordelijk gebruikt terwijl men schreeuwt
- Al schreeuwende kwam hij in volle vaart de heuvel afgerend.
- attributief gebruikt:
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | schreeuwend | schreeuwender | schreeuwendst |
verbogen | schreeuwende | schreeuwendere | schreeuwendste |
partitief | schreeuwends | schreeuwenders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
schreeuwend
- die schreeuwt
- De luid schreeuwende man werd ingerekend.
- (figuurlijk) al te zeer opvallend, in te hoge mate
- Er was een schreeuwend tekort aan geld.
- Skikleding uitgevoerd in schreeuwende kleuren is niet meer in de mode.
Gangbaarheid
- Het woord schreeuwend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schreeuwend' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.