resoluut
Nederlands
Woordafbreking
- re·so·luut
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘vastberaden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1601 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | resoluut | resoluter | resoluutst |
verbogen | resolute | resolutere | resoluutste |
partitief | resoluuts | resoluters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
resoluut
- met veel daadkracht en zonder aarzeling
- Zijn bewegingen zijn resoluut, zijn kin is hoog geheven. Wat Albert vooral ziet, is de heldere en directe blik van de luitenant. Een en al vastberadenheid. Opeens wordt hem alles duidelijk, alles. [2]
- Hij keek nog een keer naar de stad en draaide zich vervolgens resoluut om. [3]
Gangbaarheid
- Het woord resoluut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'resoluut' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "resoluut" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Lemaitre, Pierre "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 20
- Herzen, Frank De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 23
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.