repeteerde

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·pe·teer·de

Werkwoord

vervoeging van
repeteren

repeteerde

  1. enkelvoud verleden tijd van repeteren
    • Ik repeteerde. 
    • Jij repeteerde. 
    • Hij, zij, het repeteerde. 
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.