playback

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • play·back
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘afspelen van een geluidsband waarbij de artiest alleen de gebaren maakt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1965 [1]

Werkwoord

vervoeging van
playbacken

playback

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van playbacken
    • Ik playback. 
  2. gebiedende wijs van playbacken
    • Playback! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van playbacken
    • Playback je? 

Gangbaarheid

  • Het woord playback staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.