playback
Nederlands
Woordafbreking
- play·back
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘afspelen van een geluidsband waarbij de artiest alleen de gebaren maakt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1965 [1]
Werkwoord
vervoeging van |
---|
playbacken |
playback
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van playbacken
- Ik playback.
- gebiedende wijs van playbacken
- Playback!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van playbacken
- Playback je?
Gangbaarheid
- Het woord playback staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'playback' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.