pieperig
Nederlands
Woordafbreking
- pie·pe·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | pieperig | pieperiger | pieperigst |
verbogen | pieperige | pieperigere | pieperigste |
partitief | pieperigs | pieperigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
pieperig
- van een stemgeluid dat het zacht, zwak, bang en piepend klinkt
- ‘Ja maar,’ zegt Jan-Willem, ‘dat geld is niet van mij.’ Zijn stem klinkt een beetje pieperig. [2]
- ‘Dat geldt voor adel,’ liet zich een fijn pieperig stemmetje hooren, ‘en mijn neef, Zijne Doorluchtigheid de Kardinaal Adriaan, zeide eens....’ [3]
Gangbaarheid
- Het woord pieperig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pieperig' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- pieperig op website: Etymologiebank.nl
- DBNL (2001) – Guus Kuijer Met de poppen gooien
- DBNL (1840) – A.L.G. Bosboom-Toussaint Het huis Lauernesse
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.