overroep
Nederlands
Woordafbreking
- over·roep
Werkwoord
vervoeging van |
---|
overroepen |
overroep
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overroepen
- Ik overroep.
- gebiedende wijs van overroepen
- Overroep!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overroepen
- Overroep je?
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.