opponeerde

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·po·neer·de

Werkwoord

vervoeging van
opponeren

opponeerde

  1. enkelvoud verleden tijd van opponeren
    • Ik opponeerde. 
    • Jij opponeerde. 
    • Hij, zij, het opponeerde. 
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.