ongedoopt
Nederlands
Woordafbreking
- on·ge·doopt
Bijvoeglijk naamwoord
ongedoopt [1]
- niet of nog niet het doopsel ontvangen hebbend
- In navolging van tal van andere plaatsen in het land krijgt ook Lattrop in de loop van het voorjaar een monument voor overleden ongedoopte kinderen. Een werkgroep onder leiding van pastor Jan Kerkhof Jonkman bereidt de realisering ervan voor. [2]
- Er lag vooralsnog wel een probleem. Het gezin kerkte trouw in Broeksterwoude, maar vader had moeite met de kinderdoop. En dus bleef Van der Galiën ongedoopt en kon hij ook geen belijdenis doen. „Ik was geestelijk tot inkeer gekomen onder de prediking van ds. W. Baaij. Ondertussen groeide er een dringend verlangen in mijn hart om Zijn Naam te verkondigen, maar ik liep op een doodlopende weg. Vele malen heb ik de Heere gevraagd of Hij mijn verlangen wilde wegnemen als het niet van Hem was. Totdat de Heere sprak: „Ik zal u het kromme tot recht maken.”” [3]
Gangbaarheid
- Het woord ongedoopt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ongedoopt' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia 23-12-10 Monument ongedoopte kinderen
- Reformatorisch Dagblad Jan van ’t Hul 14-11-2017 Eerwaarde heer Van der Galiën: Ook kerkelijke zwervers komen eenmaal thuis
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.