omscholen
Nederlands
Woordafbreking
- om·scho·len
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
omscholen [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
omscholen |
schoolde om |
omgeschoold |
zwak -d | volledig |
- jezelf of een ander geschikt maken voor een ander beroep door onderwijs
- Natuurlijk heeft Duinmeijer gedacht aan omscholen van zijn oudere personeel, bijvoorbeeld tot een onderhoudsmonteur van de machines die tegenwoordig helpen bij het leggen van straten. „Maar dat was te hoog gegrepen. Moet je tegen zo’n man op zijn vijftigste zeggen: je moet even gaan leren? Het duizelde hem al na twee bladzijden.” [4]
- Hij heeft zich omgeschoold tot docent Nederlands.
Gangbaarheid
- Het woord omscholen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'omscholen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "omscholen" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- omscholen op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Marike Stellinga 3 januari 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.