minzaam
Nederlands
Woordafbreking
- min·zaam
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘beminnelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1348 [1]
- Naamwoord van handeling van minnen met het achtervoegsel -zaam [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | minzaam | minzamer | minzaamst |
verbogen | minzame | minzamere | minzaamste |
partitief | minzaams | minzamers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
minzaam
- beleefd en vriendelijk tegen iemand die je minder acht dan jezelf
- Hij sprak op minzame manier met zijn knecht.
Afgeleide begrippen
- minzaamheid
Gangbaarheid
- Het woord minzaam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'minzaam' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.