meanderen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • me·an·de·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
meanderen
meanderde
gemeanderd
zwak -d volledig

Werkwoord

meanderen

  1. inergatief bochtig door het landschap kronkelen
    • De Dortherbeek heeft, getuige de sterk slingerende gemeentegrens, in het verleden sterk gemeanderd. 
  1. overgankelijk in zijn oorspronkelijke kronkelende loop herstellen
    • De loop van dit riviertje is vanaf hier al gemeanderd door Het Brabants Landschap. 
  1. ergatief overdrachtelijk langs een kronkelende weg reizen
    • De reis startte in Delhi van waaruit we naar het zuiden zijn gemeanderd via Agra, Jaipur, Pushkar, Jodhpur en Udaipur. 
  1. overgankelijk kronkelend afwerken bij het naaien
    • De rand heb ik met de machine gemeanderd om 'm wat extra stevigheid te geven. 

Gangbaarheid

  • Het woord meanderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
87 %van de Nederlanders;
79 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.