marche

Frans

Werkwoord

vervoeging van
marcher

marche

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van marcher
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van marcher
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van marcher


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
marchar

marche

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van marchar
  1. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van marchar
  1. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van marchar
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.