mankeren
Nederlands
Woordafbreking
- man·ke·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘missen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1588 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
mankeren |
mankeerde |
gemankeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
mankeren
- onpersoonlijk een gebrek hebben
- Het mankeerde hem aan doorzettingsvermogen.
- absoluut iets ~ aan: een gebrek vertonen
- Er mankeerde van alles aan die vertaling.
- absoluut iets ~: een ziekte of gebrek hebben
- Hij heeft nog nooit iets gemankeerd.
Gangbaarheid
- Het woord mankeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'mankeren' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.