heugelijkers
Nederlands
Woordafbreking
- heu·ge·lij·kers
Woordherkomst en -opbouw
- heugelijker met de uitgang -s
Bijvoeglijk naamwoord
heugelijkers
- partitief van de vergrotende trap van heugelijk
- Denise nam het glas aan en voordat ze de kans had iets te zeggen, zei Mauro: 'En er is iets nog heugelijkers' te vieren. [1]
Gangbaarheid
- Het woord 'heugelijkers' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- Josten, M. & R. Smits Gezichtsverlies (2014) De Geus, Breda; ISBN 9789044528329; hfst. 4; geraadpleegd 2018-10-03
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.