gispen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gispen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɣɪspə(n)/
Woordafbreking
  • gis·pen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘laken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1626 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gispen
gispte
gegispt
zwak -t volledig

Werkwoord

gispen

  1. overgankelijk (verouderd) iemand met een gisp, een dunne roede of smalle riem slaan
  2. inergatief overdrachtelijk iemand scherp bekritiseren, fel uithalen naar iemand
    • "Dat is de slechtste oplossing die ik ooit heb horen verkondigen" gispte zij. 

Gangbaarheid

  • Het woord gispen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
62 %van de Nederlanders;
36 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.