gispen
Nederlands
Woordafbreking
- gis·pen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘laken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1626 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gispen |
gispte |
gegispt |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
gispen
- overgankelijk (verouderd) iemand met een gisp, een dunne roede of smalle riem slaan
- inergatief overdrachtelijk iemand scherp bekritiseren, fel uithalen naar iemand
- "Dat is de slechtste oplossing die ik ooit heb horen verkondigen" gispte zij.
Gangbaarheid
- Het woord gispen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gispen' herkend door:
62 % | van de Nederlanders; |
36 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.