doch

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  doch    (hulp, bestand)
  • IPA: /dɔx/
Woordafbreking
  • doch
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘nevenschikkend voegwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1]

Voegwoord

doch

  1. echter, maar
    • Hij was een edel mens, doch een schoft. 
    • De heer Olivier B. Bommel eet meestal een eenvoudige, doch voedzame maaltijd. 

Gangbaarheid

  • Het woord doch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Duits

Bijwoord

doch

  1. jawel, toch wel
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.