dabben
Nederlands
Uitspraak
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
dabben | |
gedab |
Woordafbreking
- dab·ben
Woordherkomst en -opbouw
- [1] afgeleid van dab met het achtervoegsel -en
- [2-4] wellicht klanknabootsing [1][2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dabben |
dabde |
gedabd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
dabben
- inergatief een dansbeweging maken waarin men het hoofd laat zakken terwijl de arm en elleboog opzij omhoog worden geworpen
- In 2016 was de koning even aan het dabben.
- inergatief (van paarden) met de voorpoten stampen
- inergatief met handen of voeten de grond overhoop halen, wroeten, baggeren
- overgankelijk opgraven of juist begraven
Synoniemen
- dabbelen
Afgeleide begrippen
- [3] dabber zn
- [4] dabbegat zn
- [4] uitdabben ww
Gangbaarheid
- Het woord dabben staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'dabben' herkend door:
20 % | van de Nederlanders; |
48 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.