conjugaal

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·ju·gaal
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans [1]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen conjugaalconjugalerconjugaalst
verbogen conjugaleconjugalereconjugaalste
partitief conjugaalsconjugalers-

Bijvoeglijk naamwoord

conjugaal [2]

  1. betrekking hebbend op het huwelijk
    • Ik hoor er ook nog iets anders in dat mij bij Bellman zo dierbaar is, en dat is de liefde, de aandacht voor vrouwen. Dat is ook wat mij ontroert in het onderwerp van dit Epistel: de conjugale liefde, de tederheid voor de vrouw van die dode ruziemaker L¨ofberg: 'din maka' (jouw wederhelft) - nu is ook zij dood, je kunt er alleen nog maar op terugkijken, vanuit je graf in het gras. Voorbij, voorbij. Hartverscheurend. [3] 
    • Conjugaal † Conjugaal, bn. echtelijk. *...GATIE, v. (...ën), (taalk.) vervoeging (der werkwoorden). *...GEREN, bw. gel. (ik conjugeerde, heb geconjugeerd), vervoegen. [4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord conjugaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
54 %van de Nederlanders;
87 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.