conjugaal
Nederlands
Woordafbreking
- con·ju·gaal
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Frans [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | conjugaal | conjugaler | conjugaalst |
verbogen | conjugale | conjugalere | conjugaalste |
partitief | conjugaals | conjugalers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
conjugaal [2]
- betrekking hebbend op het huwelijk
- Ik hoor er ook nog iets anders in dat mij bij Bellman zo dierbaar is, en dat is de liefde, de aandacht voor vrouwen. Dat is ook wat mij ontroert in het onderwerp van dit Epistel: de conjugale liefde, de tederheid voor de vrouw van die dode ruziemaker L¨ofberg: 'din maka' (jouw wederhelft) - nu is ook zij dood, je kunt er alleen nog maar op terugkijken, vanuit je graf in het gras. Voorbij, voorbij. Hartverscheurend. [3]
- † Conjugaal † Conjugaal, bn. echtelijk. *...GATIE, v. (...ën), (taalk.) vervoeging (der werkwoorden). *...GEREN, bw. gel. (ik conjugeerde, heb geconjugeerd), vervoegen. [4]
Gangbaarheid
- Het woord conjugaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'conjugaal' herkend door:
54 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- conjugaal op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Rudy Kousbroek 25 september 1998 Zo wordt dan je levensgezellin te ruste gelegd; De hemelse liederen van Michael Bellman
- NRC (1864)–I.M. Calisch, N.S. Calisch Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.