concipieer
Nederlands
Woordafbreking
- con·ci·pi·eer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
concipiëren |
concipieer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van concipiëren
- Ik concipieer.
- gebiedende wijs van concipiëren
- Concipieer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van concipiëren
- Concipieer je?
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.