inkopen

Néerlandais

Étymologie
Dérivé par préfixation de kopen « acheter ».

Verbe

Présent Prétérit
ik koop in kocht in
jij koopt in
hij, zij, het koopt in
wij kopen in kochten in
jullie kopen in
zij kopen in
u koopt in kocht in
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben kopen ind ingekocht

inkopen \Prononciation ?\ transitif

  1. Acheter, acquérir, s’approvisionner (auprès de, chez).
    • Hij heeft zijn waren goedkoop ingekocht.
      Il a acheté ses marchandises bon marché.
    • Zich inkopen (in een zaak).
      Acheter le droit d’entrer (dans une firme).

Synonymes

Taux de reconnaissance
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,5 % des Flamands,
  • 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation

→ Prononciation manquante. (Ajouter)

Références
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Sharealike. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.