heffing

Néerlandais

Étymologie
Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Nom commun

heffing \Prononciation ?\ féminin

  1. Levage, élévation.
  2. Prélèvement, perception.
    • verplichte heffingen, belastingen en sociale premies
      prélèvements obligatoires
    • algemene sociale heffing
      contribution sociale généralisée
    • heffing van de belastingen
      levée des impôts, levée des contributions

Synonymes
levage
prélèvement

Dérivés
  • aanheffing
  • accijnsheffing
  • afvalheffing
  • afvalstoffenheffing
  • ambtsontheffing
  • areaalheffing
  • ballastheffing
  • bedrijfsvoorheffing
  • belastingheffing
  • bergopheffing
  • bestemmingsheffing
  • brandstoffenheffing
  • brandstofheffing
  • bronheffing
  • btw-heffing
  • co2-heffing
  • cultuurheffing
  • douaneheffing
  • ecoheffing
  • eindheffing
  • energieheffing
  • geldheffing
  • geluidsheffing
  • gewichtheffing
  • heffingenstelsel
  • heffingensysteem
  • heffingpost
  • heffingsbedrag
  • heffingsgrondslag
  • heffingskorting
  • heffingsrente
  • heffingsstelsel
  • heffingstarief
  • heffingsvers
  • heffingsvoet
  • heffingsvoorschrift,
  • heffingsvrij
  • importheffing
  • infraheffing
  • invoerheffing
  • kapitaalheffing
  • kilometerheffing
  • kleurheffing
  • landbouwheffing
  • lawaaiheffing
  • loonheffing
  • medeverantwoordelijkheidsheffing
  • milieuheffing
  • naheffing
  • ontheffing
  • oorlogsheffing
  • opcentenheffing
  • opheffing
  • overschotheffing
  • parkeerontheffing
  • portheffing
  • premieheffing
  • reinigingsheffing
  • rendementsheffing
  • rioolheffing
  • solidariteitsheffing
  • spitsheffing
  • storingsopheffing
  • strafheffing
  • strafontheffing
  • superheffing
  • tiendheffing
  • tolheffing
  • veiligheidsheffing
  • verheffing
  • vermogensheffing
  • vermogensrendementsheffing
  • verontreinigingsheffing
  • voorheffing
  • waterschapsheffing
  • zuiveringsheffing

Taux de reconnaissance
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 96,5 % des Flamands,
  • 99,3 % des Néerlandais.

Prononciation

Références
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Sharealike. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.