bijpassen

Néerlandais

Étymologie

Composé de l´adverbe “bij” et du verbe “passen”.

Verbe

bijpassen \Prononciation ?\ transitif & intransitif

Présent Prétérit
ik pas bij paste bij
jij past bij
hij, zij, het past bij
wij passen bij pasten bij
jullie passen bij
zij passen bij
u past bij paste bij
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben passen bijd bijgepast
  1. Faire l’appoint, ajouter, suppléer.
    • kunt u een cent bijpassen? : pourriez-vous ajouter une pièce d’un centime?
    • moeten bijpassen : avoir à suppléer.
    • je zult moeten bijpassen : tu devras y aller de ta poche.

Synonymes


Prononciation

Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Sharealike. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.