aanvegen

Néerlandais

Étymologie

De vegen.

Verbe

Présent Prétérit
ik veeg aan veegde aan
jij veegt aan
hij, zij, het veegt aan
wij vegen aan veegden aan
jullie vegen aan
zij vegen aan
u veegt aan veegde aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben aanvegend aangeveegd

aanvegen \Prononciation ?\ transitif

  1. Balayer.

Synonymes

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 82,1 % des Flamands,
  • 99,3 % des Néerlandais.

Prononciation

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Sharealike. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.