aanstoken

Néerlandais

Étymologie

Composé de la particule séparable aan et du verbe stokenchauffer »).

Verbe

Présent Prétérit
ik stook aan stookte aan
jij stookt aan
hij, zij, het stookt aan
wij stoken aan stookten aan
jullie stoken aan
zij stoken aan
u stookt aan stookte aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben stoken aand aangestookt

aanstoken \Prononciation ?\ transitif

  1. Agacer, irriter.

Synonymes

Antonymes

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 86,9 % des Flamands,
  • 62,8 % des Néerlandais.

Prononciation

Références

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Sharealike. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.