aansnijden

Néerlandais

Étymologie

Composé de la particule séparable aan et du verbe snijden (« couper »).

Verbe

Auxiliaire	Participe présent	Participe passé
	Présent	Prétérit
ik	snij aan	sneed aan
jij	snijdt aan
hij, zij, het	snijdt aan
wij	snijden aan	sneden aan
jullie	snijden aan
zij	snijden aan
u	snijdt aan	sneed aan
hebben	snijden aand	aangesneden

aansnijden \Prononciation ?\ transitif

Entamer (découper une tarte).
(Figuré) Aborder (un sujet de conversation).

Synonymes

aankaarten
beginnen te snijden

Prononciation

→ Prononciation manquante. (Ajouter)

Pays-Bas : écouter « aansnijden [Prononciation ?] »

Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Sharealike. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.