aaneenvoegen

Néerlandais

Étymologie

Du verbe voegen (joindre), avec l’adverbe aaneen (bout à bout).

Verbe

Présent Prétérit
ik voeg aaneen voegde aaneen
jij voegt aaneen
hij, zij, het voegt aaneen
wij voegen aaneen voegden aaneen
jullie voegen aaneen
zij voegen aaneen
u voegt aaneen voegde aaneen
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben aaneenvoegend aaneengevoegd

aaneenvoegen \Prononciation ?\ transitif

  1. Joindre, accoupler.

Synonymes

Prononciation

Prononciation manquante. (Ajouter)

Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Sharealike. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.