wegvliegen

Dutch

Etymology

From weg + vliegen

Pronunciation

  • (file)

Verb

wegvliegen

  1. to fly away
  2. to flee, to swiftly run away

Inflection

Inflection of wegvliegen (strong class 2, separable)
infinitive wegvliegen
past singular vloog weg
past participle weggevlogen
infinitive wegvliegen
gerund wegvliegen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular vlieg wegvloog wegwegvliegwegvloog
2nd person sing. (jij) vliegt wegvloog wegwegvliegtwegvloog
2nd person sing. (u) vliegt wegvloog wegwegvliegtwegvloog
2nd person sing. (gij) vliegt wegvloogt wegwegvliegtwegvloogt
3rd person singular vliegt wegvloog wegwegvliegtwegvloog
plural vliegen wegvlogen wegwegvliegenwegvlogen
subjunctive sing.1 vliege wegvloge wegwegvliegewegvloge
subjunctive plur.1 vliegen wegvlogen wegwegvliegenwegvlogen
imperative sing. vlieg weg
imperative plur.1 vliegt weg
participles wegvliegendweggevlogen
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.