voortzetten

See also: voorzetten

Dutch

Etymology

voort + zetten

Pronunciation

  • (file)

Verb

voortzetten

  1. to continue

Inflection

Inflection of voortzetten (weak, separable)
infinitive voortzetten
past singular zette voort
past participle voortgezet
infinitive voortzetten
gerund voortzetten n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular zet voortzette voortvoortzetvoortzette
2nd person sing. (jij) zet voortzette voortvoortzetvoortzette
2nd person sing. (u) zet voortzette voortvoortzetvoortzette
2nd person sing. (gij) zet voortzette voortvoortzetvoortzette
3rd person singular zet voortzette voortvoortzetvoortzette
plural zetten voortzetten voortvoortzettenvoortzetten
subjunctive sing.1 zette voortzette voortvoortzettevoortzette
subjunctive plur.1 zetten voortzetten voortvoortzettenvoortzetten
imperative sing. zet voort
imperative plur.1 zet voort
participles voortzettendvoortgezet
1) Archaic.

Derived terms

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.