voer

See also: Voer and vör

Dutch

Pronunciation

Audio (file)
Rhymes: -ur

Etymology 1

Contraction of voeder, from Middle Dutch voeder, from Old Dutch *fuoder, from Proto-Germanic *fōdrą, ultimately from Proto-Indo-European *peh₂-.

Noun

voer n (uncountable)

fodder, grub, animal food, (for humans) inferior food
(obsolete) bait

Derived terms

avondvoer
beestenvoer
bijvoer
bokkenvoer
konijnenvoer
krachtvoer
medevoer
melkvoer
mengvoer
ochtendvoer
paardenvoer
persvoer
pluimveevoer
varkensvoer
voerbak
voerbal
voerbank
voeremmer
voergeld
voerketel
voerkist
voerkrib
voermand
voerplek
voerportie
voersoort
voerstal
voertrog
voerwagen
voerzak

Related terms

voeden

Etymology 2

Contraction of voeder, from Middle Dutch voeder, from Old Dutch *fuothar, from Proto-Germanic *fōþrą.

Noun

voer n (uncountable)

(wagon) load
(obsolete) a wine measure, about a barrel

Etymology 3

Noun

voer n (plural voeren, diminutive voertje n)

(obsolete) act(ion), deed; business
(obsolete) conduct
(obsolete) attitude
(obsolete) agitation; mischief

Derived terms

beestenvoer
dronkaardsvoer
heerenvoer
hoerenvoer
hondenvoer
hondsvoer
kettersvoer
koopmansvoer
mannenvoer
navoer
princessenvoer
ruitersvoer
schijtvoer
strontvoer
vorstenvoer
vrouwenvoer
zotsvoer
breedvoerig
lichtvoerig
uitvoerig
zoetvoerig

Etymology 4

See the etymology of the main entry.

Verb

voer

singular past indicative of varen

Verb

voer

first-person singular present indicative of voeren
imperative of voeren

Anagrams

over, rove

Low German

Preposition

voer

Alternative spelling of för: in front of. ⟨oe⟩ signals the monophthong quality of the vowel

Middle Dutch

Preposition

voer

Alternative spelling of vōre

Verb

voer

first- and third-person singular present indicative of vāren

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.