verzadigen

Dutch

Pronunciation

  • (file)

Verb

verzadigen

  1. to saturate
  2. to satisfy

Inflection

Inflection of verzadigen (weak, prefixed)
infinitive verzadigen
past singular verzadigde
past participle verzadigd
infinitive verzadigen
gerund verzadigen n
present tense past tense
1st person singular verzadigverzadigde
2nd person sing. (jij) verzadigtverzadigde
2nd person sing. (u) verzadigtverzadigde
2nd person sing. (gij) verzadigtverzadigde
3rd person singular verzadigtverzadigde
plural verzadigenverzadigden
subjunctive sing.1 verzadigeverzadigde
subjunctive plur.1 verzadigenverzadigden
imperative sing. verzadig
imperative plur.1 verzadigt
participles verzadigendverzadigd
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.