vertroebelen

Dutch

Etymology

From ver- + troebel + -en.

Pronunciation

  • IPA(key): /vərˈtrubələ(n)/
  • (file)

Verb

vertroebelen

  1. (ergative) to become/make muddy, blurry, unclear

Inflection

Inflection of vertroebelen (weak, prefixed)
infinitive vertroebelen
past singular vertroebelde
past participle vertroebeld
infinitive vertroebelen
gerund vertroebelen n
present tense past tense
1st person singular vertroebelvertroebelde
2nd person sing. (jij) vertroebeltvertroebelde
2nd person sing. (u) vertroebeltvertroebelde
2nd person sing. (gij) vertroebeltvertroebelde
3rd person singular vertroebeltvertroebelde
plural vertroebelenvertroebelden
subjunctive sing.1 vertroebelevertroebelde
subjunctive plur.1 vertroebelenvertroebelden
imperative sing. vertroebel
imperative plur.1 vertroebelt
participles vertroebelendvertroebeld
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.