timmeraar

Dutch

Etymology

timmer + -aar

Pronunciation

  • (file)
  • Hyphenation: tim‧me‧raar

Noun

timmeraar m (plural timmeraars, diminutive timmeraartje n)

  1. (neologism) carpenter
    • 2010, Maaike Schutten, Bakfietsblues, page 70:
      Mijn kaken maken al uren kauwbewegingen, maar ik moet niet aan eten denken. Max ook niet, want hij heeft geen tijd voor mijn tafel. Hij moet nog snel zijn ontwerp langs brengen bij een vader die virtuoos timmeraar blijkt te zijn, of zoiets, voordat hij bij een Hele Belangrijke Klant van ᴍᴀx Design moet zijn.
    • 2013, Ina Wernsen, Een kennismaking met het participatiedorp, Ruimtevolk:
      Alles wat je zelf kunt, doe je zelf. Als het boeiboord van je woning begint te rotten vraag je een bevriende timmeraar die het voor je repareert.
    • 2015, Joep Engels, Voor klussen moet je bij de chimp zijn, niet bij de bonobo, Trouw:
      Het gebruik van gereedschap is een belangrijke stap in de evolutie van de mens. Wat bewoog de eerste timmeraar, vroeg de van oorsprong Nederlandse biologe Kathelijne Koops zich af. En ze zocht het antwoord in het opvallende verschil tussen bonobo's en chimpansees. Nodigt de wereld waarin chimpansees leven, hen uit om gereedschap te gebruiken. Of apen ze elkaar vaker na?

See also

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.