rectificeren

Dutch

Pronunciation

  • (file)

Verb

rectificeren

  1. to rectify, to correct

Inflection

Inflection of rectificeren (weak)
infinitive rectificeren
past singular rectificeerde
past participle gerectificeerd
infinitive rectificeren
gerund rectificeren n
verbal noun
present tense past tense
1st person singular rectificeerrectificeerde
2nd person sing. (jij) rectificeertrectificeerde
2nd person sing. (u) rectificeertrectificeerde
2nd person sing. (gij) rectificeertrectificeerde
3rd person singular rectificeertrectificeerde
plural rectificerenrectificeerden
subjunctive sing.1 rectificererectificeerde
subjunctive plur.1 rectificerenrectificeerden
imperative sing. rectificeer
imperative plur.1 rectificeert
participles rectificerendgerectificeerd
1) Archaic.

Derived terms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.