proletariër

See also: Proletarier

Dutch

Etymology

Around 1848. Borrowed from German Proletarier. Ultimately from Latin proletarius (a man whose only wealth is his offspring, or whose sole service to the state is as father), from proles (offspring, posterity)

Pronunciation

  • (file)
  • Hyphenation: pro‧le‧ta‧ri‧er

Noun

proletariër m (plural proletariërs, diminutive proletariërtje n)

  1. proletarian
    • 1848, "Over het verband tusschen godsdienst, geloofsleer en zedenwet", in De Katholiek, vol. 7, issue 14, 204 and 205.
      Thans echter, nu men slechts proletariër behoeft te zijn om tot het gemeen --- benaming vol van verachting --- te behooren; (...) thans zijn er onder de proletariërs weinigen, die zich niet diep gekrenkt voelen, die de overtuiging niet koesteren, dat zij grove beleedigingen, voortdurende mishandeling op de maatschappij te wreken hebben.
    • 1849, H.W. Tydeman, "Gedachten over Armoede, hare Oorzaken en Voorbehoedingsmiddelen; uitgegeven ten voordeele van de noodlijdenden op Schokland, door Dr. N.B. Donkersloot.", in Vaderlandsche letteroefeningen, 264.
      ‘(...) Het is beter den proletariër goed te geven dan bloed, het is beter dat men hem geeft, dan dat hij neemt; maar het best van allen is, dat men eenen stand vernietige, die zoo grijnzend en spookachtig naar de volgende tijden uitziet. (...)’
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.