overhouden

Dutch

Etymology

over + houden

Pronunciation

  • (file)

Verb

overhouden

  1. (transitive) to leave over, to save, to keep

Inflection

Inflection of overhouden (strong class 7, slightly irregular, separable)
infinitive overhouden
past singular hield over
past participle overgehouden
infinitive overhouden
gerund overhouden n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular hou over, houd overhield overoverhou, overhoudoverhield
2nd person sing. (jij) houdt overhield overoverhoudtoverhield
2nd person sing. (u) houdt overhield overoverhoudtoverhield
2nd person sing. (gij) houdt overhieldt overoverhoudtoverhieldt
3rd person singular houdt overhield overoverhoudtoverhield
plural houden overhielden overoverhoudenoverhielden
subjunctive sing.1 houde overhielde overoverhoudeoverhielde
subjunctive plur.1 houden overhielden overoverhoudenoverhielden
imperative sing. hou over, houd over
imperative plur.1 houdt over
participles overhoudendovergehouden
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.