overdekken

Dutch

Etymology

over- + dekken

Pronunciation

  • (file)

Verb

overdekken

  1. to cover

Inflection

Inflection of overdekken (weak, prefixed)
infinitive overdekken
past singular overdekte
past participle overdekt
infinitive overdekken
gerund overdekken n
verbal noun
present tense past tense
1st person singular overdekoverdekte
2nd person sing. (jij) overdektoverdekte
2nd person sing. (u) overdektoverdekte
2nd person sing. (gij) overdektoverdekte
3rd person singular overdektoverdekte
plural overdekkenoverdekten
subjunctive sing.1 overdekkeoverdekte
subjunctive plur.1 overdekkenoverdekten
imperative sing. overdek
imperative plur.1 overdekt
participles overdekkendoverdekt
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.