opzienbaren

See also: opzien baren

Dutch

Verb

opzienbaren

  1. Misspelling of opzien baren.

Inflection

Inflection of opzienbaren (weak, separable)
infinitive opzienbaren
past singular baarde opzien
past participle opziengebaard
infinitive opzienbaren
gerund opzienbaren n|- class="vsHide" style="background: #E6E6FF;" main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular baar opzienbaarde opzienopzienbaaropzienbaarde
2nd person sing. (jij) baart opzienbaarde opzienopzienbaartopzienbaarde
2nd person sing. (u) baart opzienbaarde opzienopzienbaartopzienbaarde
2nd person sing. (gij) baart opzienbaarde opzienopzienbaartopzienbaarde
3rd person singular baart opzienbaarde opzienopzienbaartopzienbaarde
plural baren opzienbaarden opzienopzienbarenopzienbaarden
subjunctive sing.1 bare opzienbaarde opzienopzienbareopzienbaarde
subjunctive plur.1 baren opzienbaarden opzienopzienbarenopzienbaarden
imperative sing. baar opzien
imperative plur.1 baart opzien
participles opzienbarendopziengebaard
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.