onthouden

Dutch

Etymology

ont- + houden

Pronunciation

  • (file)
  • Rhymes: -ɑu̯dən

Verb

onthouden

  1. to keep in mind, remember
    Ik zal het onthouden voor de volgende keer. — I'll keep it in mind for the next time.
  2. (arithmetic, by extension) to carry
    Even zien, 3 onthouden, delen door 5, maal 8 maakt 1! — Let's see, carry 3, divide by 5, times 8 makes 1!
  3. to retain, withhold
    Ik onthield mijn stem, want ik heb geen mening over deze zaak. — I retained my vote, because I haven't got an opinion about this case.
  4. to deny
    Je kunt hem dat plezier niet onthouden — You can't deny him that pleasure.
  5. (reflexive) to abstain
    Vasten is het zich geheel of gedeeltelijk onthouden van eten of drinken voor een bepaalde periode. Fasting is the entire or partial abstention from eating or drinking for a certain period.

Inflection

Inflection of onthouden (strong class 7, slightly irregular, prefixed)
infinitive onthouden
past singular onthield
past participle onthouden
infinitive onthouden
gerund onthouden n
verbal noun
present tense past tense
1st person singular onthou, onthoudonthield
2nd person sing. (jij) onthoudtonthield
2nd person sing. (u) onthoudtonthield
2nd person sing. (gij) onthoudtonthieldt
3rd person singular onthoudtonthield
plural onthoudenonthielden
subjunctive sing.1 onthoudeonthielde
subjunctive plur.1 onthoudenonthielden
imperative sing. onthou, onthoud
imperative plur.1 onthoudt
participles onthoudendonthouden
1) Archaic.

Derived terms

Participle

onthouden

  1. past participle of onthouden

Inflection

Inflection of onthouden
uninflected onthouden
inflected onthouden
comparative
positive
predicative/adverbial onthouden
indefinite m./f. sing. onthouden
n. sing. onthouden
plural onthouden
definite onthouden
partitive onthoudens
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.