omvallen

Dutch

Etymology

From om + vallen

Pronunciation

  • (file)

Verb

omvallen

  1. to fall over, to topple

Inflection

Inflection of omvallen (strong class 7, separable)
infinitive omvallen
past singular viel om
past participle omgevallen
infinitive omvallen
gerund omvallen n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular val omviel omomvalomviel
2nd person sing. (jij) valt omviel omomvaltomviel
2nd person sing. (u) valt omviel omomvaltomviel
2nd person sing. (gij) valt omvielt omomvaltomvielt
3rd person singular valt omviel omomvaltomviel
plural vallen omvielen omomvallenomvielen
subjunctive sing.1 valle omviele omomvalleomviele
subjunctive plur.1 vallen omvielen omomvallenomvielen
imperative sing. val om
imperative plur.1 valt om
participles omvallendomgevallen
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.