nieuw

Dutch

Etymology

From Middle Dutch niewe, from Old Dutch niuwi, from Proto-Germanic *niwjaz, from Proto-Indo-European *néwyos.

Pronunciation

  • IPA(key): /niu̯/
  • (file)

Adjective

nieuw (comparative nieuwer, superlative nieuwst)

  1. new
    Het nieuwe huis dat zij gekocht hebben is niet bijzonder indrukwekkend.
    The new house they bought is not especially impressive.

Inflection

Inflection of nieuw
uninflected nieuw
inflected nieuwe
comparative nieuwer
positive comparative superlative
predicative/adverbial nieuwnieuwerhet nieuwst
het nieuwste
indefinite m./f. sing. nieuwenieuwerenieuwste
n. sing. nieuwnieuwernieuwste
plural nieuwenieuwerenieuwste
definite nieuwenieuwerenieuwste
partitive nieuwsnieuwers

Derived terms

Descendants

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.